top of page

ISVAG

Bezwaarschrift fase 3

Vlaamse overheid

De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw

Koning Albert II-laan 20 bus 1

1000 Brussel

 

Vlaamse overheid

De Vlaamse minister van Justitie en Handhaving, Energie en Toerisme

Martelaarsplein 7

1000 Brussel

​

College van burgemeester en schepenen van de stad Antwerpen

Afdeling Omgevingsvergunningen

Grote Markt 1

2000 Antwerpen

 

College van burgemeester en schepenen van de gemeente Aartselaar

Baron van Ertbornstraat 1

2630 Aartselaar

 

Bezwaren en opmerkingen inzake de vergunningsaanvraag van ISVAG

voor een nieuwe afvalenergiecentrale en de sloop van de bestaande afvalverbrandingsinstallatie

 

 projectnummer: OMV_2019109052

 

ccc

​

Voorliggende aanvraag van de Intercommunale voor Slib- en Vuilverwijdering van Antwerpse Gemeenten (hierna ISVAG) strekt ertoe een omgevingsvergunning te verkrijgen voor de bouw en exploitatie van een nieuwe afvalenergiecentrale op de huidige site van ISVAG, alsook voor de afbraak van de bestaande gebouwen en installaties en de herinrichting van de vrijgekomen ruimte.

 

Eerder diende ISVAG al een vergunningsaanvraag in tot het bekomen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en exploiteren van een nieuwe afvalenergiecentrale. De vergunning werd terecht geweigerd door de Vlaamse minister van Leefmilieu onder meer omdat de aanvraag geen rechtszekerheid verschafte omtrent de afbraak van de oude installatie eens de nieuwe installatie zou gebouwd worden. Deze weigeringsbeslissing werd door ISVAG aangevochten voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen, maar deze bevestigde terecht de weigeringsbeslissing met haar arrest van 19 november 2019 (nr. RvVb-A-1920-0269).

 

Voordien werd met betrekking tot de huidige afvalverbrandingsinstallatie een (vroegtijdige) hervergunning aangevraagd en bekomen met als voorwerp het verder exploiteren na verandering en uitbreiding van de afvalverbrandingsinstallatie en de uitbouw van een nieuw warmtenet. Deze vergunningsbeslissing werd nadien wel door de Raad voor Vergunningsbetwistingen terecht vernietigd met het arrest van 19 november 2019 (nr.RvVb-A-1920-0269). Momenteel is de herbeoordeling door de Vlaamse minister van leefmilieu hangende.

 

Aangezien ISVAG momenteel niet beschikt over een hervergunning om haar bestaande afvalverbrandingsoven in de toekomst verder te exploiteren, ook niet beschikt over de nodige vergunning om een nieuwe “afvalenergiecentrale” te bouwen en te exploiteren, en er tijdens deze vergunningsprocedures de nodige vraagtekens werden geplaatst bij de duurzaamheid en locatie van deze projecten, werd door de stad Antwerpen een Request for Information uitgeschreven “over de verwerking van brandbaar restafval voor de stad Antwerpen”.

Klaarblijkelijk werd in het kader van de openbaarheid van bestuur al om inzage verzocht in deze documenten. Tot op vandaag blijft de stad Antwerpen weigeren inzage te verlenen. Nochtans kon in de media al gelezen worden dat zes bedrijven geïnteresseerd zijn om de verwerking van het Antwerpse restafval over te nemen en hiervoor (meer duurzame) alternatieven naar voor schuiven, nl. Veolia, Umicore, Suez, Indaver, DeCidDe NV en Aquafin.

​

Als omwonenden van de ISVAG-site hebben we het grootste belang bij deze overwegingen aangezien tot op vandaag en ondanks alle bezwaren inzake milieu en ruimtelijke ordening, steeds werd voorgehouden dat er geen alternatieven (op vlak van locatie en techniek) zouden bestaan. Het staat dan ook vast dat deze stelling niet meer kan worden aangenomen.

 

In het verleden hebben de gemeente Aartselaar, inclusief enkele van haar adviesorganen zoals de milieuraad en de gezondheidsraad, milieu- en natuurverenigingen en een zeer groot aantal inwoners van de gemeenten Aartselaar en Wilrijk (bij het laatste openbaar onderzoek werden niet minder dan 1.600 bezwaren ingediend!), steeds uitgebreide en op wetenschappelijk onderzoek gebaseerde opmerkingen en bezwaren ingediend in het kader van de vergunningsprocedures van ISVAG.

 

Gezien de reeds gevoerde procedures en opgeworpen bezwaren, wordt onderhavig bezwaarschrift beperkt tot de essentie van de zaak maar steeds met de toepasselijke juridische en beleidsmatige argumenten, zowel op het vlak van milieu en ruimtelijke ordening, als de menselijke gezondheid en duurzaamheid in het algemeen.

 

Voorafgaand moet alvast benadrukt worden dat bij voorliggende vergunningsaanvraag opnieuw quasi hetzelfde project-MER (dat ondertussen dateert van 2018) werd gevoegd. Het enige waarin voorliggende aanvraag dan ook verschilt met de vorige (geweigerde) aanvraag betreft de voorziene afbraak van de oude installatie en de herinrichting van de site na deze afbraak.

​

NewISVAGbynight.jpg

1) Onwettige saucissonering van de verschillende vergunningsaanvragen

 

Zoals reeds bij de voorgaande procedures werd uiteengezet, bestaat de aanvraag voor de bouw en exploitatie van de nieuwe oven niet los van de aanleg van een nieuw warmtenet dat samen met de hervergunning van de bestaande oven werd aangevraagd. Deze projecten hadden samen aangevraagd en beoordeeld moeten worden. Het is immers de bedoeling van de omgevingsvergunningsregelgeving om alle aspecten van een project samen te behandelen zodat onzekerheden, lacunes en knelpunten worden vermeden.[1]

 

De reden die door ISVAG zelf wordt aangevoerd voor deze splitsing van de vergunningsaanvragen is naar eigen zeggen tweeledig: enerzijds omdat met de nieuwe oven een “nieuw concept” zou worden beoogd en anderzijds omdat de afzonderlijke hervergunning “verwerkingszekerheid” zou creëren. Deze argumentatie werd op éxact dezelfde wijze verwoord in het project-MER bij de vorige (geweigerde) vergunningsaanvraag voor de nieuwe oven. Specifiek wordt als reden naar voren geschoven dat de periode tussen het aflopen van de vorige vergunning en de bouw van een nieuwe oven in het licht van de verwerkingszekerheid dient overbrugd te worden, hetgeen evenwel geen verantwoording geeft voor de aanvraag van een nieuw warmtenet bij de hervergunning van de oven aangezien wel duidelijk de aankoppeling op de nieuwe oven als doelstelling wordt naar voor geschoven. De stelling van ISVAG kan totaal niet overtuigen. De GOVC oordeelde dat op deze manier locatiealternatieven worden uitgesloten.

De Raad voor Vergunningsbetwistingen bevestigde dit in haar arrest van 19 november 2019 (nr. RvVb-A-1920-0268) en vernietigde terecht de hervergunning.

 

Op zijn minst had de aanleg van een nieuw warmtenet dus samen met de vergunningsaanvraag voor de bouw van de nieuwe oven moeten aangevraagd worden zodat dit samen had kunnen worden beoordeeld en had dit niet als een voorafname op voorliggende vergunningsaanvraag mogen ingediend worden.

 

Volledigheidshalve moet trouwens opgemerkt worden dat de vorige milieuvergunning, die zou aflopen op 18 november 2020, destijds specifiek werd aangevraagd voor een beperkte duur van 10 jaar “om technologische vernieuwingen mogelijk te maken”. De vergunningsaanvraag voor een nieuwe oven en een nieuw warmtenet hadden daarom samen en op vooruitziende wijze vroeger ingediend kunnen worden zodat er niet eens een “noodzakelijke” overbruggingsperiode zou ontstaan en een gezamenlijke beoordeling had kunnen plaatsvinden.

 

[1] Artikel 7 van het Omgevingsvergunningsdecreet van 25 april 2014 verplicht tot een gezamenlijke indiening van alle aspecten die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.

​

​

2) Onaanvaardbare impact op het milieu

 

2.1. HUIDIGE PRECAIRE MILIEUTOESTAND NIET ONDERZOCHT

​

Allereerst moet vastgesteld worden dat slechts een wettige vergunning kan verleend worden indien alle nodige informatie beschikbaar is over de weerslag van de voorgestelde activiteiten op het milieu (en breder de leefomgeving en -kwaliteit). Deze informatie moet weergegeven en onderzocht worden in een milieueffectenrapport (hierna project-MER) zoals voorgeschreven in het DABM [1], het project-m.e.r.-besluit [2] en de m.e.r.-richtlijn [3]. In het project-MER moet volgens deze dwingende regelgeving de huidige toestand van het milieu geëvalueerd worden. Met voorliggende aanvraag wordt dit aspect duidelijk miskend aangezien geen rekening wordt gehouden met de slechte luchtkwaliteit in de omgeving van de ISVAG-site (in Aartselaar en Wilrijk).

​

Dat er een zeer slechte luchtkwaliteit bestaat in deze regio kwam reeds vast te staan aan de hand van de “Hoge-resolutiekaart NO2” die online werd gepubliceerd [4] en waaromtrent verscheidende mediaberichten verschenen. De laatste gegevens dateren van 2016, maar het project-MER gebruikt opnieuw enkel de gegevens die dateren van 2014 zonder nieuwe eigen metingen uit te voeren. En zelfs als ISVAG zou verwezen hebben naar de gegevens van 2016, dan nog zou moeten opgemerkt worden dat deze gegevens intussen achterhaald zijn en een onderschatting van de huidige slechte luchtkwaliteit weergeven (de verkeersproblematiek is intussen niet afgenomen, integendeel). Er bestaat dus hoe dan ook een noodzaak eigen metingen uit te laten voeren door de exploitant, maar deze werden dus niet uitgevoerd door ISVAG. Nochtans werd deze lacune al bij de hervergunningsaanvraag en de vorige (geweigerde) aanvraag voor de nieuwe oven uitvoerig aangekaart.

 

[1] Artikel 4.3.7, §1, 6° Decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid van 5 april 1995.

[2] het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categoriën van projecten onderworpen aan milieueffectenrapportage.

[3] de Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectenbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten.

[4] IRCEL, de CMM, Air Climat en BIM, Hoge-resolutie kaart NO2 op basis van het “RIO-IFDM model” www.irceline.be/nl/luchtkwaliteit/metingen/stikstofdioxide/historiek/no2_anmean_rioifdm.

​

​


Vergelijking hoge-resolutie kaarten NO2 VMM-IRCEL van het jaar 2014 en 2016

 

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

 

Elke bijkomende druk op de slechte luchtkwaliteit is gezien de bovenstaande redenen dan ook niet aanvaardbaar.

​

​

2.2. VLAAMSE AFVALREDUCTIEDOELSTELLINGEN EN HET VLAAMSE KLIMAATPLAN MISKEND

​

In 2016 werd het uitvoeringsplan huishoudelijk afval en gelijkaardig bedrijfsafval (HAGBA) goedgekeurd waarmee het afvalbeleid tot en met 2022 werd vastgelegd.[1] Het uitvoeringsplan heeft specifiek tot doel een adequaat netwerk van installaties voor de verwijdering en inzameling van afval tot stand te brengen in het kader van de voorgenomen afvalreductie- en verwerkingsdoelstellingen. De maatregelen zijn bindend en dienen dus ook door de vergunningverlenende overheid gerespecteerd te worden!

 

De centrale doelstelling van het uitvoeringsplan is heel helder: minder afval produceren. Als minder afval wordt geproduceerd, zal ook minder afval moeten worden verbrand. Om die reden vertrekt het plan ook van een structurele jaarlijkse afname van de afvalverbrandingscapaciteit (in verhouding met het aanbod). Hoewel de voorliggende aanvraag het HAGBA beweert te erkennen, zijn er nochtans op meerdere vlakken flagrante tegenstrijdigheden.

Het HAGBA schrijft immers de volgende maatregelen voor:

  • Er is enkel nog vergunningverlening toegestaan voor een beperktere capaciteit;

  • Een nieuwe vergunning moet in lijn liggen met de reductiedoestellingen;

  • Een nieuwe vergunning kan enkel verleend worden voor die locaties waar alternatieve vervoersmogelijkheden bestaan;

  • Afvalverbranding is de laatste keuze volgens de Europese “afvalhiërarchie” reden waarom de subsidies van de lidstaten aan deze vorm van afvalverwerking dienen teruggeschroefd te worden.

 

Elke van de bovenstaande essentiële kenmerken van het Vlaamse afvalbeleid worden met voorliggende aanvraag geschonden aangezien niet alleen een grotere capaciteit wordt aangevraagd van maar liefst 190.000 ton per jaar (in vergelijking met de huidige 159.000 ton per jaar), maar ook omdat wordt geanticipeerd op een groter aanbod aan afval (waarvan minstens kan gesteld worden dat dit slecht onderbouwd en overdreven is) en enkel en alleen transport per vrachtwagen mogelijk is via de reeds enorm gecongesteerde omliggende wegen (gekende problematiek op de Boomsesteenweg/A12). Hiernaast mag ook zeker niet onvermeld blijven dat ISVAG een intercommunale is die een investering van maar liefst 175 miljoen euro wil doen voor de bouw van de nieuwe oven en hiernaast ook rekent op 23,6 miljoen euro steun voor het verkrijgen en vermarkten van warmtekrachtcertificaten zoals blijkt uit de “energiestudie” (die overigens ook opnieuw identiek is aan de studie die bij de vorige aanvraag werd toegevoegd met het verschil dat de studie nu werd opgenomen in het project-MER). De betrokkenheid van de overheid is allesbehalve “teruggeschroefd”.

 

Belangrijk in verband met het voorgaande is ook dat het Vlaamse Klimaat- en Energieplan (hierna Klimaatplan) [2] inzet op een verdere afvalreductie, bijvoorbeeld door maatregelen op huishoudelijk vlak maar ook door middel van een doorgedreven recyclage waarmee de fractie restafval tot wel 50% zal afnemen tegen 2030. De bewering dat een hogere capaciteit nodig is omwille van een bevolkingstoename kan absoluut niet overtuigen en is in strijd met zowel het HAGBA als het Klimaatplan.

 

In verband met het bovenstaande moeten ook de volgende ontwikkelingen benadrukt worden:

  • De oven van IVM die in 2019 voor onderhoud buiten dienst was, zal in 2020 terug operationeel worden waardoor niet minder dan 50.000 ton verwerkingscapaciteit terug erbij komt;

  • De nieuw gebouwde oven van BIONERGA zal in 2020 operationeel worden zodat een bijkomende capaciteit van 110.000 ton op de markt komt.

 

Daarnaast moet ook opgemerkt worden dat een groot deel van de verbrandingscapaciteit tot nu werd ingevuld door houtafvalstromen die binnenkort ook uitgesorteerd en afzonderlijk verbrand zullen kunnen worden:

  • Er is een houtverbrandingsinstallatie van BELGIAN ECO ENERGY nv vergund in Gent die voor een capaciteit van 150.000 ton hout zal verbranden;

  • Er loopt een vergunningsaanvraag voor een houtverbrandingsinstallatie van INDAVER en SUEZ voor een locatie in Antwerpen op linkeroever voor een capaciteit van 180.000 ton.

 

Kortom: een bijkomende capaciteit voor ISVAG is absoluut overbodig.

 

[1] https://www.ovam.be/uitvoeringsplan.

[2] https://omgeving.vlaanderen.be/sites/default/files/atoms/files/2019-12-09_VEKP.pdf.

​

​

2.3. GEBREK AAN EEN ECHT ALTERNATIEVENONDERZOEK

​

Naast een beoordeling van de huidige milieutoestand, moet het milieueffectrapport ook een onderzoek doen naar redelijke alternatieven. Deze alternatieven moeten zowel de locatie als de technieken betreffen.

 

Het alternatievenonderzoek mag daarbij niet vertrekken vanuit de bestaande situatie. Toch beperkt het voorliggend project-MER zich opnieuw tot de huidige locatie hoewel de vergunningsaanvraag de bouw van een nieuwe oven als voorwerp heeft waarbij een volledig nieuwe beoordeling van alle facetten dient te gebeuren én er recent een RFI werd gelanceerd waaruit blijkt dat die alternatieven wel degelijk bestaan!

 

Bovendien moet opnieuw vastgesteld worden dat de alternatievenstudie van het voorliggende project-MER nagenoeg éxact dezelfde is als bij de vorige vergunningsaanvraag, met als belangrijkste verschil dat een addendum aan de energiestudie werd toegevoegd waarin alternatieve locaties (zouden) onderzocht worden (zie hieronder).

 

De alternatievenstudie in het project-MER is een eenvoudige kopie van het vorige MER dat intussen dateert van 2018.

Sterker zelfs, het vorige project -MER baseerde zich al op voorgaande studies waarvan de resultaten ongewijzigd werden overgenomen. Zo werd bijvoorbeeld de studie van DELOITTE van 2016 (zijnde de meest recente) overgenomen studie die op zich zelf al een kopie uitmaakte van de studie van THV ECOBEL van 2010.

 

Het gevolg van het gebruik van (ver)oude(rde) studies en de loutere herevaluatie hiervan, is dat steeds vanuit dezelfde verkeerde premisse wordt vertrokken. Wat het locatieonderzoek betreft, worden geen nieuwe locaties onderzocht, maar worden enkel locaties die destijds werden aangeduid nogmaals overlopen. Enkele aspecten die hierdoor in de beoordeling niet worden meegenomen zijn bijvoorbeeld de ernstige (en escalerende) verkeersproblematiek aan de Boomsesteenweg/A12, de wenselijkheid van energiecascade en de toegankelijkheid via verschillende vervoersmodi (zoals voorgeschreven in het HAGBA).

 

Ook wat de alternatieve technieken betreft, wordt geen degelijk alternatievenonderzoek gevoerd maar wordt opnieuw uitgegaan van eerdere onderzoeken. Hierdoor wordt een situatie gecreëerd waarbij de huidige (en voormalige) technieken een hypotheek leggen op de toekomst en wetenschappelijke vooruitgang uitsluiten.

 

Uit het bovenstaande blijkt dat het project-MER niet uitgaat van actuele studies, dat geen reële alternatievenafweging is gebeurd en dat er geen rekening wordt gehouden met de significante effecten van het project hoewel die wel worden gesignaleerd. Alleen al op basis van deze bevindingen is duidelijk dat het project niet aanvaardbaar is.

 

De bovenstaande conclusie geldt ondertussen des te meer nu door de stad Antwerpen de RFI werd uitgeschreven met het precieze doel te zoeken naar alternatieven voor ISVAG!

​

De volgende passages uit het document dat het voorwerp van deze studie “RFI over de werking van brandbaar restafval voor de stad Antwerpen” beschrijft, zijn alvast tekenend:

 

  • “De stad Antwerpen wenst via een marktbevraging (Request for Information) zich te informeren over mogelijke alternatieve scenario’s. De keuze voor een nieuwe installatie legt immers de bestemming van het restafval vast voor een periode van minstens 20 jaar.”

 

  • “Belangrijke aspecten bij de keuze zijn: de capaciteit, de timing (1 januari 2026), locatie, inschakeling in het milieu-, mobiliteits-, klimaat- en afvalbeleid en het energiebeheer van de stad (en eventueel de haven) en de kostprijs.”

 

Klaarblijkelijk blijft de stad Antwerpen weigeren de resultaten van de RFI ter inzage over te maken tot inzage aan de betrokkenen, terwijl het belang voor de voorliggende procedure vanzelfsprekend is. Immers, volgens het bovenvermelde document waarin het onderwerp van de RFI wordt uiteengezet, blijkt dat zou onderzocht worden of er realistische, technisch haalbare en betaalbare alternatieven bestaan die:

  • Meer grondstoffen en energie kunnen recupereren;

  • Kunnen bijdragen aan een meer circulaire en klimaatneutrale samenleving;

  • De verwerking van restafval kunnen optimaliseren;

  • Geen extra druk zetten op de al te sterk gecongesteerde verkeersinfrastructuur in en om Antwerpen.

 

Belangrijk is ook de volgende passage:

 

“Verder wil de RFI ook een concreet beeld krijgen van potentiële warmtelevering aan de warmtecluster Zuid zodat een oplossing kan geboden worden voor de reeds aangegane engagementen van warmteproductie aan Nieuw-Zuid, Blue Gate en de industrieterreinen in Wilrijk en voor de invulling van het beschikbare potentieel van de warmtecollector (..). Geïnteresseerde marktpraktijken dienen aan te geven hoe en op welke manier ze kunnen bijdragen aan het honoreren van deze engagementen.”

 

ISVAG tracht voor te houden dat de reeds aangegane engagementen tot warmtelevering enkel zouden kunnen gehonoreerd worden met ISVAG als warmteproducent, maar niets is minder waar. Niet alleen blijkt dit uit de RFI zelf, maar ook uit het feit dat zes bedrijven zich effectief kandidaat stelden!

 

Zolang de stad Antwerpen de resultaten van haar RFI niet bekend maakt, kunnen uiteraard geen concrete voorbeelden van alternatieven worden aangehaald. Anderzijds blijkt uit de houding van de stad Antwerpen alvast dat de bekendmaking de nodige impact zal hebben voor de huidige vergunningsaanvragen van ISVAG.

Waarom zou de stad anders zo terughoudend handelen en deze informatie achter houden?

​

​

2.4. EFFECTEN OP LUCHTKWALITEIT MISKEND

​

Reeds sinds lange tijd maken de omwonenden van de ISVAG-site zich grote zorgen over de emissies van de afvalverbrandingsoven. Bij de hervergunningsaanvraag werden weldegelijk significante effecten vastgesteld voor bepaalde gebieden. Modelleringen toonden aan dat verspreidingspluimen met belangrijke gevaarlijke emissies niet alleen bedrijventerreinen maar ook woonzones overtrokken. Dit werd niet alleen vastgesteld bij de modellering ingeval van slechte weersomstandigheden, maar ook bij jaargemiddelden. Ondanks de opgeworpen bezwaren, werden er toch geen maatregelen genomen.

 

Vervolgens werden bij de vorige (geweigerde) aanvraag voor de bouw van de nieuwe oven opnieuw geen maatregelen opgenomen. Ook bij voorliggende aanvraag is geen enkel aspect hieromtrent veranderd. ISVAG beweert dat, hoewel de nieuwe oven groter zou zijn, de emissies kunnen vergeleken worden met die van de bestaande kleinere installatie en dat zelfs geen significante effecten kunnen worden voorspeld. De reden voor deze vaststelling kan enkel en alleen gevonden worden in het gebruik van een veel hoge schouw waardoor de emissies op een diffusere wijzen zullen geëmitteerd worden, ondanks het feit dat dezelfde techniek en dezelfde emissies zullen verspreid worden (die bij de lagere schouw van de oude oven wel significant waren).

 

Opnieuw wordt geen rekening gehouden met de historisch slechte milieukwaliteit van de omgeving en de druk die op de omgeving ligt door de verkeersproblematiek rond de Boomsesteenweg/A12. De significante effecten worden voortdurend onderschat. Ondanks alle protest worden de conclusies uit het vorige project-MER opnieuw kritiekloos overgenomen.

ISVAG negeert het feit dat de luchtkwaliteit steeds achteruit blijft gaan, met een grote impact op de gezondheid voor de omwonenden tot gevolg.

 

Specifiek wat de uitstoot van koolstofdioxide (CO2) betreft, moet verwezen worden naar het onderdeel in de project-MER dat de mogelijkheid van CO2-captatie bespreekt. Terecht wordt verwezen naar het voorbeeld van de “Waste-to-Energy plant Klemetsrud Oslo” in Noorwegen, waar huishoudelijk afval wordt verwerkt en het concept “Carbon Capture Storage” (CCS) wordt toegepast. Al te snel komt het project-MER evenwel tot de conclusie dat dergelijk CCS te duur is en dat de afzet van CO2 voor ISVAG niet mogelijk is (uiteraard weer vanuit het perspectief van de huidige locatie).

Deze argumenten zijn niet valabel aangezien geen rekening wordt gehouden met de mogelijke kostprijs van de CO2-uitstoot wanneer verbrandingsovens van huishoudelijk afval aan het Europees emissiehandelsysteem zullen worden toegevoegd, hetgeen heel waarschijnlijk is gezien de herziening van het systeem in de nabije toekomst. Ook wordt geen rekening gehouden met het feit dat het nog meer waarschijnlijk is dat de “afvalenergiecentrale” van ISVAG effectief als dusdanig zal gekwalificeerd worden en onder die kwalificatie hoe dan ook onder het (huidige) emissiehandelsysteem zal vallen. Daarnaast is het ook niet correct te stellen dat er geen (toekomstige) afzetmogelijkheid zou bestaan voor CO2 aangezien er momenteel concrete plannen worden gemaakt om een CO2-pijplijn van de Antwerpse haven naar de Rotterdamse haven te leggen waarna de gecapteerde CO2 vervolgens in de Noordzee zou geborgen worden. Deze mogelijkheid wordt waarschijnlijk bewust niet behandeld aangezien IVSAG hiermee zou moeten toegeven dat een locatie in de haven wenselijker zou zijn.

 

In het licht van het Vlaamse klimaatplan is bovenstaande argumentatie van groot belang aangezien het CSS-systeem hierin uitdrukkelijk werd opgenomen. Er moet besloten worden dat de klimaatproblematiek door ISVAG opnieuw volledig wordt onderbelicht.

​

​

2.5. EFFECTEN OP BIODIVERSITEIT ONZEKER

​

Inzake de effecten op biodiversiteit wordt in het voorliggende project-MER besloten dat er géén sprake zou zijn van betekenisvolle effecten op de omliggende natuurwaarden.

 

Ten eerste moeten de nodige bedenkingen geplaatst worden bij de verantwoording die wordt gegeven bij de verlichting van de site, in het bijzonder van de architecturale schil. Vooral wat dit laatste betreft, blijft ISVAG de impact minimaliseren. De zijde van het gebouw zou immers over een hoogte van 65 meter uitgerust worden met vensters die voortdurend opgelicht zullen zijn aangezien de verbrandingsoven dag en nacht zal werken. Deze verlichting wordt voorgesteld als “doelmatig” (veiligheid van de werknemers) maar dit kan geenszins aanvaard worden aangezien tegelijk wordt aangegeven dat de verlichting als een werkelijke landmark in de omgeving zal staan (tevens de reden voor de uitvoering in glas). Er zal dan ook ontegensprekelijk licht uitstralen naar de omliggende percelen, waaronder de beschermde struisbeekvallei en het bufferbekken met effecten op respectievelijk de aanwezige vleermuizenpopulatie in de omgeving en de waterdieren die door het water worden aangetrokken. Wat dit laatste betreft, kan het argument dat het aanleggen van het waterbekken de natuurwaarden zal versterken (of compenseren) dan ook niet weerhouden worden.

 

Vervolgens moeten ook de verzurende en vermestende effecten van de emissies in rekening gebracht worden. Hoewel dit aspect in alle vorige procedures al uitgebreid werd opgeworpen, wordt hieraan opnieuw volledig voorbij gegaan en wordt geen rekening gehouden met de reeds bestaande slechte (natuur- en) milieukwaliteit in de omgeving en de instandhoudingsdoelstellingen conform het Natuurdecreet en de Habitatrichtlijn.

 

Ook wat water betreft, wordt andermaal geen rekening gehouden met de “Impactstudie van de klimaatverandering op de lokale waterlopen Benedenvliet en Schijn”, uitgevoerd door het studiebureau Hydroscan in 2016. De studie analyseert de impact van de klimaatverandering op de lokale Antwerpse waterlopen en past dit specifiek toe op de Schijn en de Benedenvliet. Voor dit gebied wordt in de studie geoordeeld dat in een extreem klimaatscenario een problematiek zal ontstaan bij de doorvoer onder de A12. Niet alleen zou deze doorvoer moeten vergroot worden, maar ook zou er afwaarts een overstromingsgebied moeten gecreëerd worden. Dit overstromingsgebied zou precies daar moeten geïnstalleerd worden waar de ISVAG-site is gelegen… Aangezien dit aspect (en de klimaatverandering in het algemeen) opnieuw niet werd betrokken in het project-MER, bestaat er nog steeds een belangrijke lacune in de aanvraag.

​

​

2.6. KOSTEN-BATENANALYSE NIET (CORRECT) UITGEVOERD

 

Zoals ook reeds werd aangehaald moeten vragen gesteld worden bij de opsplitsing tussen de aanleg van een miniwarmtenet en de aankoppeling ervan op de nieuwe oven. Hetzelfde geldt voor de investering die gemaakt zou worden voor de aanleg van de aankoppeling op een warmtenet waarvan het voorbestaan allesbehalve zeker is. Het voorliggend project voorziet immers voorlopig enkel in de aankoppeling op een mini-warmtenet waarvan al bij voorbaat kan opgemerkt worden dat de voordelen door koppeling naar industriegebieden niet behaald kunnen worden. In de “toekomst” zou een maxi-warmtenet uitgebouwd worden.

 

In het project-MER worden enkel technische adaptaties besproken als alternatievenstudie. Een benchmark waarbij het gebruik van restwarmte op een bruikbare temperatuur uit nabijgelegen industriële installaties zou moeten omschrijven, ontbreekt opnieuw. Dit ondanks het feit dat hierover al eerder de nodige opmerkingen werden geformuleerd.

Vermoedelijk laat ISVAG deze benchmark bewust achterwege omdat er inderdaad een meerwaardig alternatief bestaat in de onmiddellijke omgeving, namelijk UMICORE. Dit bedrijf zou eveneens restwarmte zou kunnen voorzien aan het geplande warmtenet, hetgeen overigens wordt bevestigd door het feit dat dit bedrijf (niet toevallig) heeft deelgenomen aan de RFI.

 

In het nieuwe addendum bij de energiestudie wordt nu wel een zogenaamde “afweging alternatieve locaties” gemaakt waaruit zou moeten blijken dat de huidige locatie de enige te verkiezen optie is. Als het document van september 2019, waarvan de zogenaamde alternatievenstudie nauwelijks 2 pagina’s uitmaakt, van naderbij wordt bekeken, blijkt dat het zich baseert op een voorgaande studie van VITO waarvan het rapport in november 2017 werd opgemaakt. De opgeworpen argumenten zijn niet onderbouwd en wijzen er duidelijk op dat men de huidige locatie alleen maar opnieuw wil bestendigen. Een argument dat bijvoorbeeld wordt opgeworpen is het feit dat het warmtenet ter hoogte van Wilrijk “sneller” zou kunnen plaatsvinden, zonder enige verduidelijking welke ecologische, economische of maatschappelijke voordelen hieraan precies zouden kunnen worden verbonden.

 

Er wordt ook opnieuw uitdrukkelijk verwezen naar het nabijheidsprincipe, hoewel geweten is dat een voortdurende warmtelevering (en een efficiëntere verbrandingstechniek) [1] meer emissies vermijdt dan de uitgespaarde transporten. Ook zouden meer inkomsten gegenereerd kunnen worden door een voortdurende warmtelevering die opnieuw de kost van extra transport overstijgt. Voorlopig wordt in het nieuwe addendum enkel gesproken over een “potentiële” industriële afname, zonder enige concretisering. Dit volstaat niet. Hierbij moet ook opgemerkt worden dat het voorzien in een energiecascade niet werd onderzocht terwijl algemeen geweten is dat dergelijk systeem veel duurzamer is. Het is efficiënter deze energie te leveren aan procesindustrie, waarna de restwarmte verder kan afgekoppeld worden naar residentiële verwarming waarbij minder hoge temperaturen en een minder frequente aanvoer vereist is. Momenteel wordt enkel voorzien in de aanleg van een miniwarmtenet met koppeling naar de omgeving van het bedrijventerrein Terbekehof (de afnemers worden omschreven als “zowel bedrijven als gezinnen”). Hier bevinden zich geen industrieën die in aanmerking komen om de hoogwaardige proceswarmte af te nemen. Er wordt enkel voorzien in de aanvoer van laagwaardige restwarmte waarbij energie nodeloos verloren gaat. In het document waarin het voorwerp van de RFI wordt voorgesteld, wordt terecht wel uitdrukkelijk aangestuurd op onderzoek naar een dergelijke energiecascade:

 

“Verschillende technologische opties (BBT) kunnen daarbij ingezet worden, zoals bijvoorbeeld: (…)

Thermische technieken met energierecuperatie met hoog energetische rendement, al da niet binnen een “energiecascade.

Een hogere energierendement kan worden bereikt door het volcontinu leveren van stoom aan de proceschemie. (…)”

 

Zoals hierboven al werd aangestipt in verband met de afvalreductiedoelstellingen, is het eveneens merkwaardig dat het project rekent op 23,6 miljoen aan steun in de vorm van warmtekrachtcertificaten terwijl nog geen enkele andere afvalverbrandingsinstallatie in Vlaanderen reeds werd erkend als een kwalitatieve warmtekrachtkoppeling met recht op steun. Verder wordt ook geen rekening gehouden met de investeringen die worden gedaan voor het gehele geplande warmtenet (“Backbone Zuid” en “Terbekehof” samen). Er wordt enkel rekening gehouden met de investeringskosten en -baten op het niveau van de installatie zelf. De gehele systeemkost voor de installatie samen met het warmtenet wordt buiten beschouwing gelaten. Een volwaardige kosten-batenanalyse zou de kosten en baten van de uitkoppelinstallatie én het warmtenet in kaart brengen, inclusief de vermeden maatschappelijk kosten met én zonder subsidies. Zonder deze studies kan ISVAG gewoonweg niet zomaar poneren dat haar project duurzaam is.

 

Tot slot blijkt ook het berekende energierendement niet te volstaan om het project te rechtvaardigen. Het energierendement zou slechts rond 40% bedragen terwijl - in vergelijking - de afvalbrandingsoven van INDAVER in Beveren een rendement van 80-90% zou halen, hetgeen rond het Europese gemiddelde ligt. Het staat dus nu al vast dat het nieuwe project zou onderpresteren. Ook gezien deze vaststelling moet besloten worden dat het project niet vergunbaar is.

 

Niet alleen toont een evaluatie van de energiestudie (en het bijgevoegde addendum) aan dat het project onvergunbaar is, ook is de energiestudie zelf gebrekkig wat de vergunbaarheid van het project hoe dan ook uitsluit.

 

[1] https://www.cedelft.eu/en/publications/download/996.

​

​

2.7. RECHT OP EEN GEZOND LEEFMILIEU MISKEND

 

De exploitatie van de ISVAG-site samen met andere afvalovens in het verleden en de huidige prangende verkeersproblematiek, veroorzaken reeds luchtvervuiling met evidente (hoewel mogelijks latente) effecten op de gezondheid van de omwonenden tot gevolg.

 

In de jaren ’80 werden afvalverbrandingsovens gekenmerkt door een zeer hoge dioxine uitstoot. Niet alleen de ISVAG-oven was in die tijd al werkzaam in Wilrijk, maar ook de afvaloven van de intercommunale IHK in Edegem, de ziekenhuisafvaloven van het Universitair Ziekenhuis in Edegem, het crematorium in Wilrijk, de metaalverwerkende bedrijven Umicore in Hoboken en Lamitref-Lamfil en Bekaert in Hemiksem en de steenkoolgestookte elektriciteitscentrale van Electrabel in Schelle.

Dioxine zorgt voor talloze gezondheidsproblemen waaronder leveraandoeningen, kanker, vruchtbaarheid- en immuniteitsproblemen. Deze stoffen worden slechts heel traag afgebroken en kunnen zelfs bij zeer kleine hoeveelheden geleidelijk aan opstapelen waardoor gezondheidsrisico’s ontstaan. In de omgeving van Wilrijk werden ten gevolge hiervan al zware aangeboren afwijkingen bij kinderen vastgesteld waarvan de moeder in de buurt was opgegroeid. Artsenverenigingen uitten al eerder hun wetenschappelijke bezorgdheden over deze constataties.

 

Momenteel wordt de regio Wilrijk-Aartselaar specifiek getroffen door luchtverontreinging met stikstofdioxide (NO2).

NO2 is giftig voor het ademhalingsstelsel en zorgt voor ademhalingsproblemen, in het bijzonder voor kwetsbare personen.

De negatieve gezondheidseffecten zijn al jarenlang gekend en wetenschappelijk bewezen. Zelfs bij blootstelling aan kleine waarden, worden al effecten vastgesteld. Ondanks deze pertinente gezondheidsrisico’s wordt toch opnieuw een vergunning aangevraagd.

 

Een studie van VITO toonde aan dat polluanten afkomstig van huisvuilverbrandingsinstallaties ook de volgende verhoogde risico’s veroorzaken:

  • Een verhoogde kans op congenitale afwijkingen, opmerkelijk wanneer lokale producten worden geconsumeerd;

  • Een verhoogde kans op genmutaties met kenmerken van tumorvorming;

  • Een invloed op de hormonen in de puberteit.

 

Internationale studies wezen ook uit dat wonen in de buurt van een verbrandingsinstallatie de volgende effecten tot gevolg heeft:

  • Een verhoogd risico op kankers, waaronder een significante verhoging van het risico op non-Hogkin lymphoma, soft-tissue sarcoma, maag-, colon-, lever- en longkanker alsook leukemie;

  • Een verhoogd risico voor congenitale afwijkingen en kindersterfte.

 

Uit bovenstaande vaststellingen moet afgeleid worden dat zelfs installaties die voldoen aan de huidige normen niet alle gezondheidsrisico’s vermijden. Bovendien zijn de effecten op de gezondheid talrijk en ernstig. Hier aan voorbijgaan maakt dan ook een schending van het recht op een gezond leefmilieu dat beschermd wordt door artikel 2 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikelen 7bis en 23 van de Grondwet.

​

​

2014versus2016.jpg

3) Schending van de bestemmingsvoorschriften van het gewestplan Antwerpen 

 

De bouwplaats is overeenkomstig het gewestplan Antwerpen grotendeels gelegen in een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, maar ook gedeeltelijk in natuurgebied.

De omgevingsvergunningsaanvraag bevat enkele constructies die zullen opgericht worden in dit natuurgebied, namelijk de aanleg van een bufferbekken met een grootte van 3.500 m² en de aanleg van een duiker. Het aanleggen van het bufferbekken gaat gepaard met een aanzienlijke reliëfwijziging en een uitgraving van 3,5 m ten opzichte van het bestaande maaiveld. Bovendien wordt de toegangsweg naar de site doorheen het natuurgebied behouden.

 

Deze werken zijn echter strijdig met de bestemmingsvoorschriften van natuurgebied. Natuurgebied is namelijk uitsluitend bestemd voor het behoud, de bescherming en het herstel van het natuurlijk milieu. De vergunningsaanvrager verklaart niet in welke mate de werken in natuurgebied (bufferbekken en ecoduiker) in functie staan van het behoud, de bescherming en het herstel van het natuurlijk milieu. Integendeel, zij tracht de impact van deze werken op het natuurgebied te verdoezelen door te stellen dat het bufferbekken “maximaal inspeelt op de natuurwaarde van de site”, “het project [uitgaat] van een verhoging van de natuurwaardes in het natuurgebied” en “de waterpoel zal aangelegd worden met natuurlijke materialen”.

 

Deze redenering klopt niet. Het bufferbekken en de ecoduiker staan niet in functie van het behoud, de bescherming en het herstel van het natuurlijk milieu, maar dienen om de verplichte infiltratie- en buffervoorzieningen (in het licht van de Hemelwaterverordening en de watertoets) te kunnen realiseren. De werken dienen kennelijk om het voorwerp van de omgevingsvergunningsaanvraag te kunnen realiseren en staan niet in functie van het natuurlijk milieu, in tegenstelling tot de beweringen van de vergunningsaanvrager.

 

Meer zelfs, de werken gaan onherstelbare schade toebrengen aan het natuurgebied. Dit lijkt de vergunningsaanvrager ook zelf toe te geven, nu zij toegeeft dat de vegetatie in het natuurgebied gewijzigd wordt en erkent dat “de vegetatie van het natuurgebied later terug [zal] kunnen herstellen”. Bovendien wijst de vergunningsaanvrager uitvoerig op alle parallelle maatregelen die zij moet nemen om het natuurlijke milieu van het natuurgebied een kans te geven.

Minstens stellen de bezwaarindieners vast dat het project niet het algemeen belang behartigt, gelet op de manifest negatieve impact van het project op de omgeving, het leefcomfort van de omwonenden, het natuurlijk milieu en het klimaat. Zij zien dan ook niet in hoe het project ongestraft de bestemmingsvoorschriften van natuurgebied kan passeren, met natuurschade tot gevolg.

​

4) Strijdigheid met de goede ruimtelijke ordening

 

4.1. ERNSTIGE SCHAALBREUK MET DE OMGEVING

 

De omgevingsvergunningsaanvraag heeft een megalomaan project als voorwerp, dat niet inpasbaar is in de onmiddellijke omgeving. Het gebouw kent abnormale proporties en maakt een gigantische hoogbouw uit, met een totale bouwhoogte van 66,62 m boven het maaiveld (dat zelf al een extra hoogte zal hebben van 10 meter door een reliëfverhoging), een breedte van 48,70 m en een lengte van meer dan 200 m.

Bovendien wordt hieraan nog een schouw toegevoegd met een hoogte van 100 m.

 

Het hoeft weinig betoog dat dit kenmerken zijn die men in de onmiddellijke omgeving niet terugvindt. De nabije omgeving, hoofdzakelijk kleinhandelszaken langsheen de A12, kenmerkt zich vooral door vrij lage, rechthoekige industriële gebouwen met telkens 1 à 2 bouwlagen onder een plat dak. Hoogbouw valt in deze omgeving niet te vinden, laat staan bebouwing van bijna 70 m hoog. Iets verder zuidelijk komt men zelfs terecht in residentiële verkavelingswijken.

 

De disproportionele vormen van het nieuwe gebouw worden vooral gemotiveerd vanuit architecturale overwegingen, niet vanuit een ruimtelijk of stedenbouwkundig perspectief. Door het werken met een convexe overkapping ontstaat echter heel wat overbodige ruimte, met een groter gabarit tot gevolg. Het pand hoeft op zichzelf niet zo groot te zijn voor de activiteiten die hierin plaatsvinden. Het grotere gabarit is dan ook overbodig en brengt onnodige visuele hinder met zich mee.

Het gebouw zal namelijk de onmiddellijke omgeving domineren, niet enkel vanuit het perspectief van de rondom gelegen industriële gebied, maar ook ten nadele van de aanpalende woonwijken.

 

De vergunningsaanvrager is op de hoogte van het afwijkende karakter van de vergunningsaanvraag en geeft zelf aan dat het project “uniek”, “modernistisch” en “futuristisch” is. De vergunningsaanvraag wijkt met andere woorden bewust af van de in de relevante omgeving bestaande toestand, zonder elementen aan te reiken – laat staan rechtsgronden – op basis waarvan men deze afwijking ten opzichte van de onmiddellijke omgeving gerechtvaardigd acht.

Een “architectonische meerwaarde” volstaat hier niet om zo’n project te vergunnen.

 

Dan rest er ook nog de vraag of de overbodige en megalomane architectuur van het gebouw en de bijhorende kostprijs (!) überhaupt te verantwoorden valt door een intercommunale zoals ISVAG.

 

4.2. VEROORZAKEN VAN ONAANVAARDBARE HINDER

 

Het project veroorzaakt verder heel wat hinder en gezondheidsrisico’s die onlosmakelijk deel uitmaken van de beoordeling van het project in functie van de goede ruimtelijke ordening. [1] Hierboven werd al uitgebreid ingegaan op de potentiële impact van het project op de gezondheid van omwonenden. Zo werd al gewezen op de ernstige luchtvervuiling en gezondheidsproblemen die gepaard gaan met de exploitatie van de aangevraagde verbrandingsoven. Niet alleen heeft de omgeving op vandaag al te maken met een historische en continue luchtvervuiling (zoals aangetoond met de NO2-kaart gepubliceerd door het IRCEL), maar ook zal de huidige belasting evident verergeren bij de ingebruikname van de nieuwe verbrandingsoven.

 

Ook de mobiliteitsimpact vormt een niet te onderschatten hinderaspect. Hoewel de nieuwe verbrandingsoven inderdaad zal liggen langsheen de N177, blijkt dat de deze gewestweg ook de voornaamste ontsluiting vormt van de dorpskern en omliggende woonkernen van Aartselaar. De N177 en de hiernaast gelegen A12, de intensief gebruikte as Antwerpen-Brussel, zijn van de bekendste verkeersinfarcten van Vlaanderen. Deze wegen hebben te kampen met een structureel fileleed en dodelijke ongevallen, wat op zichzelf een ernstige impact heeft op de leefbaarheid van de nabijgelegen woongebieden.

 

Het is dan ook frappant dat de vergunningsaanvrager op geen enkele manier tegemoetkomt aan de te verwachten mobiliteitsproblemen. Het project wordt enkel ontsloten via de N177, zonder dat de site toegankelijk is via alternatieve vervoersmodi, nl. via spoor- en/of waterwegen.

De bijkomende verkeersgeneratie – die in hoofdzaak zal bestaan uit zwaar vrachtverkeer – wordt dus uitsluitend afgewenteld op de al verzadigde N177 en de A12.

De vergunningsaanvrager negeert het gekende mobiliteitsinfarct volkomen en verwijst naar de project-MER om te stellen dat de effecten van het project op het verkeerssysteem in de omgeving “verwaarloosbaar” zijn en dat “er geen betere alternatieve locaties werden geïdentificeerd”. Dit biedt geen antwoord op de te verwachten verkeersproblemen en de gebrekkige inpasbaarheid van het project in de goede ruimtelijke ordening.

De realiteit is en blijft dat het project een bijzonder zware verkeerslast veroorzaakt. De vergunningsaanvraag komt hieraan onvoldoende tegemoet en stelt dat deze hinder louter “verwaarloosbaar” is, zonder dat de aanvraag temperende maatregelen of recente mobiliteitsstudies bevat die aantonen dat de mobiliteitshinder inderdaad kan opgelost worden.

 

Verder brengt het nieuwe gebouw ook de nodige lichthinder met zich mee, wat de vergunningsaanvrager uitdrukkelijk erkent: “Vermits de installatie aan de binnenkant van de schil continu verlicht zal worden in functie van de werkomstandigheden van de operatoren, zullen er dus lichtemissies naar de onmiddellijke omgeving optreden”. De site zal dus dag en nacht verlicht worden, vermoedelijk met behulp van felle spots. De grote hoogte van het gebouw en de grote verharde oppervlakte betekenen dat deze verlichting niet beperkt is tot de eigen percelen, maar ook in de brede omgeving te zien zal zijn. De omliggende bebouwing en eventuele groenbuffering volstaan hierbij niet om de licht volledig aan het zicht te onttrekken. In het dossier is overigens slechts een summiere omschrijving opgenomen met betrekking het beperken van de lichthinder voor de omwonenden en dieren. Een lichtstudie dient voorafgaand te worden opgemaakt, met een bijzondere focus op de omliggende bewoning en natuurwaarden.

 

Ten slotte zal het project ook de nodige geluidshinder met zich meebrengen. Niet alleen het draaien van de installatie zelf, maar ook het aan- en afvoeren van verbrandingsmateriaal met vrachtwagens houdt een continue geluidsproductie in.

 

 

4.3. ONREDELIJKE IMPACT OP HET NABIJGELEGEN BESCHERMD DORPSGEZICHT "HOF TER BEKE MET OMGEVING" 

 

Op ongeveer 300 m ten noorden van projectgebied ligt het beschermde stads/dorpsgezichtHof Ter Beke met omgeving”.[2] Wat verder, maar evengoed binnen het zichtveld van de nieuwe verbrandingsoven, ligt ook het beschermde cultuurhistorische landschap “Kasteel Cleydael: omgeving” [3] en de beschermde dorpsgezichten “Kasteel Hemiksemhof: park, bijgebouwen en hoeve” [4] en “Domein Kasteel Klaverblad” [5]. In de verantwoordingnota stelt de vergunningsaanvrager: “Doordat de nieuwe constructies worden ingepland op bijna dezelfde locatie als de bestaande, verandert er niets aan de context of de directe omgeving van het beschermd dorpsgezicht”. Aangezien de nieuwe oven zelf wordt voorgesteld als een architecturale landmark die van ver zichtbaar zal zijn (wegens de bouwhoogte en de verlichting), kan deze stelling uiteraard niet aanvaard worden. Het project zal het uitzicht op en vanuit het beschermde dorpsgezichten (in bijzonder het Hof Ter Beke) en het beschermde cultuurhistorische landschap dan ook manifest aantasten. Het oprichten van het gebouw met dergelijke megalomane schaal (en een schouw van 100 m) betekent dat de verbrandingsinstallatie zichtbaar zal zijn vanuit de brede omgeving, o.a. ook vanuit de beschermde sites. Hiermee zal het project een negatieve inbreuk hebben op de historische waarde op het beschermde dorpsgezicht en de andere sites. Het rustieke, historische karakter van de dorpsgezichten zal om het even waar ontsierd worden met het zicht op de nieuwe “futuristische” verbrandingsoven en bijbehorende schouw.

 

De vergunningsaanvrager erkent overigens zelf dat er verschillende beschermde sites rondom het project liggen (in bijzonder het Hof Ter Beke) en dat het nieuwe gebouw “goed zichtbaar” zal zijn, maar acht het “beperkt negatieve effect” van het project op de erfgoedwaarde “verwaarloosbaar”. De omgevingsvergunningsaanvraag maakt echter niet duidelijk waarom deze negatieve effecten verwaarloosbaar zouden zijn – des te meer nu het monumentale gebouw vanuit iedere beschermde site te zien zal zijn.

​

[1] In de zin van artikel 4.3.1., §2 en artikel 1.1.4. Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.

[2] ID-nr.: 1862, beschermd via het definitieve beschermingsbesluit van 15 december 1982.

[3] ID-nr.: 1103.

[4] ID-nr.: 1508.

[5] ID-nr. 2749

​

​

KORTOM

 

Het staat vast dat de voorliggende vergunningsaanvraag onwettig is, niet alleen vanwege de saucissonering van de verschillende aangevraagde projecten, maar ook omwille van de strijdigheid met de regelgeving inzake milieu en ruimtelijke ordening. Een verdere bestendiging of verhoging van de beschreven hinder en ernstige gezondheidsrisico’s is onaanvaardbaar.

 

Er wordt dan ook vanuit gegaan dat met de bovenstaande bezwaren en opmerkingen rekening zal worden gehouden en dat de door de ISVAG aangevraagde omgevingsvergunning voor de bouw en exploitatie van een nieuwe “afvalenergiecentrale” en de sloop van de bestaande afvalverwerkingsinstallatie zal worden geweigerd.

 

Met bijzondere hoogachting,

​

bottom of page